vrijdag 22 mei 2015

Mijn lijf is weer van mij!

Ik lig op mijn rug in het gras en kijk naar de wolken die langzaam voorbij drijven. Ik kan de zon op mijn gezicht bijna voelen. “gaat het nog? Je doet het heel goed” zegt de verpleegkundige terwijl ze de doeken wat herschikt zodat het bloed niet langs mijn hals naar mijn schouders loopt. Ik knik maar besef me dan dat ik niet mag bewegen dus antwoord met een trillende stem dat het goed gaat terwijl ik denk “schiet in hemelsnaam op want dit is de hel”. Als ik weer door de scan ga om te zien waar de naald zich bevindt sluit ik me weer af. Ik voel niks, ik ben niks en dat lijf wat daar ligt is absoluut niet van mij. Wolken werken niet meer dus ik stel me voor dat ik vanaf mijn hals naar beneden niks meer voel. Ik stel me voor dat mijn lijf van mijn hoofd afgehaald wordt en op een dienblad aan de artsen gegeven wordt. “doe er mee wat je wil en dan krijg ik het over een paar maanden gehavend wel weer een keer terug, of niet”. Heel vaak heb ik gewenst dat het kon, dat ik mijn lijf er even af kon schroeven, mee kon geven aan de artsen en dat ik zelf in de wachtkamer kon blijven zitten. Ik werd steeds beter in het afsluiten, boodschappen lijstjes opsommen voor mezelf of liedjes van begin tot eind afdraaien in mijn hoofd. Terwijl de artsen en verpleegkundigen bezig waren met prikken en porren deed ik even niet meer mee. Mijn lijf was niet van mij. Ik had er geen zeggenschap over. Wat moest gebeuren gebeurde, verstand op nul en gaan.. Geen keuzes, geen vragen want beter worden was mijn doel en wat daarvoor gedaan moest worden dat deed ik. “de kankercellen zijn afgenomen” en later zelfs “de kankercellen lijken weg”. Fijn, maar mijn lijf voelt nog niet alsof het van mij is. Ik herken het niet, ik voel het niet. We zijn twee verschillende dingen, mijn lijf en ik. “ben je nu moe?” vraagt mijn vriendinnetje, “ik weet het niet..” en ik weet het ook echt niet. Ik merk het pas als ik thuis ben, in bed lig en niks meer “moet”.

“ach probeer het gewoon, je kunt dat best” maar ik twijfel. Ik ben bang om te falen en mezelf teleur te stellen. Ik kijk naar de knipperende lichtjes op het paneel voor me en slik. Ik kijk nog eens opzij “ik ben bang dat ik het niet kan”. Mijn sportgenootje kijkt me streng aan, “als je het niet probeert weet je het niet en je kunt het vast, ik doe met je mee”. Met een spanningsknoop in mijn maag begin ik op de knoppen te drukken, 4, 4.5, 5, 5.5 tot de snelheidsmeter 6,3 aangeeft. Ik begin te wandelen met het tempo van de loopband mee en begin dan samen met mijn sportgenootje te rennen. Nou, ja rennen.. ik besef ook dat het een slakkentempo is maar dat kan me echt niet schelen. Na een paar passen laat ik de spanning wat meer los.. ik ren..! ik ren echt! Wauw! Na een minuut wandelen we weer, op hetzelfde tempo maar met een andere beweging. “en?” “het gaat!” roep ik vol enthousiasme. “mooi, dadelijk gaan we 2 minuten rennen en dan weer een minuut lopen”. Voor mijn gevoel zweef ik over de loopband, ik voel mijn kuiten branden en vind het heerlijk. Wat heb ik dit lang niet gedaan bedenk ik me. Ik onderdruk de neiging om mijn armen in de lucht te steken en te juichen en terwijl mijn andere sportgenootjes me bemoedigend toeknikken slik ik mijn tranen weg. Wauw.. wat een waanzinnig gevoel. Ik wil niet stoppen, ik wil doorgaan en tot aan het einde van de wereld rennen en weer terug zo goed voelt het. Ik wil de hoogste berg op klimmen en van me afschreeuwen dat ik weer kan rennen, dat ik mijn lijf kan uitdagen en bovenal dat mijn lijf weer van mij is!


In de auto op weg naar huis kan ik niet ophouden met grijnzen, er is een soort euforisch gevoel over me heen gekomen en mijn wangen zijn nat van blijdschaps-tranen. Mijn lijf is weer van mij.. wauw.. mijn lijf is echt weer van mij.